Amstelveen 2 – LSG 2: wat ging er mis?

Luiheid. In onze tijd word je daar zelden voor gestraft – maar in de 14e eeuw lag dat anders. De Italiaanse dichter Dante Alighieri beschreef in zijn Divina Commedia wat luiaards in het hiernamaals stond te wachten. Als boetedoening moesten ze eeuwig rondjes rennen om een enorme berg. Geen warming-up vooraf, geen medaille na afloop, gewoon doorgaan.

Ik had hier aan moeten denken op zaterdag 16 september in de trein van Leiden naar Amstelveen. Daar ontmoetten we een medeschaker die ons vertelde hoe hij zich op de tegenstander had voorbereid. Of liever gezegd: hoe lang. Acht (8) uur. Inderdaad, een volledige werkdag.

Ik zag in de ogen van mijn teamgenoten dat ze hun tijd anders hadden besteed, en daarom ging ik er tegenin. Voorbereiden op je tegenstander… had dat wel zin? Het is erg veel werk, en uiteindelijk krijg je achter het bord toch altijd iemand anders – niet soms, niet vaak maar echt altijd. Bovendien, op ons niveau wordt de strijd zelden beslecht in de opening. Tussen de 30e en 40e zet ga je regelmatig van -3 naar +3, en de laatste fout beslist. Een beetje zoals een stoelendans eindigt als de muziek stopt omdat de cd toevallig is vastgelopen.

Het waren woorden die ik later zou betreuren. En dan niet veel later, maar al na een uur. Namelijk in deze stelling:

Ik verheugde me hier op de Hedgehog, de Egelstelling die zou ontstaan na een zet als 2.Pf3, en die leidt tot stellingen als deze:

Heel interessant, heel dynamisch. Maar toen speelde mijn tegenstander 2.g3, …

… en mijn enthousiasme ebde weg. Mijn repertoire bevatte een gat, besefte ik nu. De zet b6 was voor eeuwig van de baan, en ik had geen plan B. Inderdaad: compleet out of book, en dat al na twee zetten. Of eigenlijk één. En het ergste was, ik was hier in snelschaakpartijen al eerder tegen aangelopen en had toen iedere keer besloten dat ik dit een keer moest nakijken. Op een goed moment. Later dus.

Uiteindelijk speelde ik iets dat ik nog nooit op het bord had gehad: 2…, e5 3.Lg2, d5. En ik gokte op die fase tussen de 30ste en de 40ste zet. Op die chaotische taferelen met beide vlaggen op vallen, waarin het muntje op kop valt of op munt.

Een minder sterk moment, geef ik toe. Maar de vraag blijft staan: heeft het verloop van de opening bij 2000- of 2100-amateurs enige invloed op de uitslag van de partij?

Laten we de wedstrijd Amstelveen 2 – LSG 2 nemen als testcase.

Remmelt Otten – Esther de Kleuver
Een van de eerste beslissingen viel bij Remmelt Otten. De opening die hij speelde, zou eigenlijk niets mogen opleveren. Zelfs toen zijn tegenstander het onnauwkeurig speelde, had hij slechts een minuscuul voordeeltje. Zwart heeft hier het loperpaar en er valt weinig te klagen.

Echter, de stelling speelt gewoon wat gemakkelijker voor wit. Hij heeft een duidelijk plan: het paard naar c5, en de loper naar d4, en dan een keer een vrije a pion proberen te creëren met a4 en b4. En o ja: als wit de zwarteveldige lopers weet te ruilen, is het paard sterker dan de loper die overblijft.

Voor zwart is het allemaal wat minder simpel. Eerlijk gezegd kan ik voor haar geen plan verzinnen, zelfs niet met de hulp van Komodo. Hier bijvoorbeeld staat zwart al duidelijk minder.

Waarschijnlijk was het het beste om toch een keer op c5 te slaan, en de loper op e4 te zetten. Op een goede dag krijg je dan misschien aanvalskansen tegen de witte koning. Wat Esther in ieder geval niet had moeten doen, was 23…, ab4: want na 24. cb4: werd de witte a-pion plotseling heel mobiel.

Waar dat toe leidde, zien we hierboven. Wit staat gewonnen – maar in wederzijdse tijdnood ging het bijna mis. Remmelt speelde hier 37. Dxc6? en miste een sterk kwaliteitsoffer. Natuurlijk dacht hij dat 37…, Txa7 zou falen op 38. Pe6, maar dan heeft zwart een ressource die ik niet zag, maar Komodo wel: 38…, Da8! 39. La7: Da7:+.

Zwart heeft een pion voor de kwaliteit, plus het loperpaar. Bovendien staat de witte koning opeens ernstig op de tocht.

In tijdnood zag zwart het ook niet en Remmelt won.

Marcel de Jeu – Eric Roosendaal
Ook de partij van Marcel was geen resultaat van een semi-professionele achturige openingsvoorbereiding. Hijzelf omschreef zijn partij als een correcte remise tussen twee heren van middelbare leeftijd – maar de heer aan de witte kant stond toch ietsje prettiger.

Marcel heeft hier net 18. Tc3 gespeeld en het lijkt erop alsof hij een klein plusje zou gaan uitmelken. Als zwart ruilt op c3, slaat wit terug met schaak en verovert met Tc1 de enige open lijn. Ruilt zwart niet, maar probeert hij in plaats daarvan met 18… Tc5 de c-lijn te verstoppen, komt natuurlijk 19.b4 en zwart moet alsnog op c3 ruilen.

De verdediging van Komodo vond ik leerzaam. Hij speelt in de diagramstelling 18… a5! En na 19. Tfc1 alsnog 19… Tc5. Wit heeft niets langs de c-lijn.

In de partij koos zwart voor 18… Df5 – en dat was minder goed.

Want nu had wit een plusje kunnen bereiken met 19. Tc6! Slaan op c6 is niet geweldig, want wit krijgt een lastige vrijpion. Maar sla je niet, dan verovert wit de c-lijn met Tfc1.

Toch was 18… Df5 wel degelijk een listige zet. Want toen wit koos voor 19. Tfc1,…

… kwam alsnog 19…, Tc5!, met aanval op d5. Dat laatste had Marcel gemist. Met 20. Dd4+ Df6 21. Df6:+ ruilde hij de dames, maar uiteindelijk mocht hij blij zijn dat zijn tegenstander in een iets beter toreneindspel remise aanbood.

Michel Hoetmer – Chris Roosendaal
Chris dacht dat hij met groot voordeel uit de opening was gekomen. En toen hij de partij aan mij liet zien, dacht ik dat ook. Echter, Komodo is niet onder de indruk.

Als wit in deze stelling iets speelt als 16.Da3, heeft hij eerder een minuscuul plusje. Zwart moet de pion met de dame denken, want na 16…, e6 komt 17. h3 en zwart moet wel op f3 slaan, want 17… Lf5 18. Pd2 is te gevaarlijk. Er komt een keer g4.

in plaats daarvan bracht wit zichzelf in moeilijkheden. Hij nam op c8 en speelde vervolgens ook nog eens Tc1. Na ruil van alle torens stond zwart iets beter.

Maar het pendule zwaaide lichtjes heen en weer. Hier had wit bijvoorbeeld kunnen kiezen voor 24. f4! Na 24… a6 25.Le2 La4: 26.d5…

… heeft wit prima compensatie voor de pion. Zijn idee is niet zozeer om snel d6 door te zetten, maar om verder te gaan met een zet als Lg4. Dan krijgt het paard op b8 het benauwd en bovendien kunnen de zwarte damevleugelpionnen zwak worden. De loper op g7 doet voorlopig niet mee en wit beheerste totale centrum.

Dit deed wit niet, en de stelling bleef ongeveer gelijk. Tot hier.

In deze stelling koos wit voor 27. Lc4? En na 27…, Kf7 verloor hij plotseling een pion. Die op a4 staat in en na 28. Pb3 komt 28…, Pc6. Chris won.

Raoul van Ketel – Jan Helsloot
Hoe Raoul uit de opening kwam, kon ik niet goed inschatten. Hij had een versplinterde pionnenstelling, maar wel het loperpaar en een flink initiatief. Dat laatste telde blijkbaar zwaarder, want dat initiatief hield Raoul lang vast. Pas hieronder miste hij zijn kans.

Na 34. Ka2:! had zwart zich niet meer kunnen redden. De leukste variant gaat zo: 34…, Tc5: 35. Ta7, Tc3: 36. e5! Te8 37. e6!

Een typische wending in een dubbeltoreneindspel. Als zwart de pion in leven laat, speelt wit Td7+ en Ta8 mat. Slaat zwart op e6 dan komt Ta8+ en Th8+ met torenwinst.

Helaas, in tijdnood koos Raoul in de eerste diagramstelling voor Tbd7+. Daarmee joeg hij de zwarte koning naar b8 en haalde hij de matdreiging uit de stelling. Uiteindelijk verdween al het materiaal van het bord: remise.

Jeroen Schoonackers – Olivier Huizer
Invaller Olivier had een prima stelling, maar zijn tegenstander manoeuvreerde iets handiger.

Hier staat wit beter, maar na een zet als 21… c5 doet zwart nog mee. Echter, hij speelde 21…, Te6? En na 22. Pe2 was het eigenlijk al afgelopen. De pion op c7 staat in en er dreigt 23. Pf4. Olivier probeerde nog 22… g5, maar na 23. Tc7: maakte wit het knap af.

Eric van ’t Hof – Wim Moene
Ook de partij van Eric werd niet beslist in de opening – alhoewel die opening groot voordeel opleverde voor zwart. De hele middag keek Eric aan tegen een positionele puinhoop, maar hij hield zijn rug knap recht en bereikte het volgende eindspel.

Zwart staat nog steeds een pion voor. Maar het lastige voor hem is dat zijn loper het paard niet kan domineren. Zelfs als zwart er nog een mocht bijzetten, bijvoorbeeld op f6, is dat niet voldoende, want dan springt het paard gewoon van b3 naar a5 en terug. Wit komt dus niet in tempodwang en hij houdt de blokkade op b3 gewoon in stand. Pas bij drie zwarte lopers, op e3, f6 en d8, is het pleit beslecht.

Komodo vindt echter een manier om dit toch te winnen, ook met één loper. De winstweg is vrij simpel: dring met je koning binnen op de koningsvleugel.

Simpel, maar de uitvoering is wat lastiger. Kijk naar de onderstaande twee diagrammen.

De linker stelling ontstond na Erics 1. Pa5. Zwart kan nu beter geen 1…, Kb4 spelen, want dan volgt 2. Pc6+, gevolgd door 3. Pe5 (met aanval op g6) en 4. Pg4 (met aanval op h6). Wit krijgt genoeg tegenspel.

In de rechter stelling ligt dat anders. Hier is 1…, Kb4 heel sterk. Wit kan namelijk geen 2.Kd3 spelen omdat dan het paard op b3 hangt. Dat betekent dat hij geen verweer heeft tegen 2…, Kc4 en 3…, Lf4. Vervolgens komt hij in tempodwang. Hij moet of veld d4 opgeven (na een paardzet), of d3 (na een zet met de koning). In beide gevallen komt zwart binnen met zijn koning.

Dat betekent dat niet alleen de rechter stelling gewonnen is voor zwart, maar ook die links. Oké, zwart moet hier geen 1…, Kb4 spelen, maar een zet als 1…, h5. Alweer zit wit in zetdwang. Als hij zijn paard van en naar b3 blijft spelen, wint zwart zoals in de rechter stelling, dus moet wit iets anders proberen. Bijvoorbeeld 2. Pc6. Maar dan geeft hij veld b3 op, en dat wordt vrij snel fataal. Komodo geeft 2…, h4 3. Pa5, Ka4 4. Pc6 b4 en de opmars van de b-pion, gecombineerd met de dreiging om op de koningsvleugel binnen te vallen, moet genoeg zijn voor de winst.

Je hoort het: ‘moet zijn’. Dit eindpel biedt genoeg voer voor een uitgebreide discussie. Voel vrij.

In de partij zag zwart het niet. Hij herhaalde een keer te veel de zetten, en Eric claimde remise.

Renzo Finkenflugel – Peter Passenier    

Tot slot terug naar mijn partij. Hier zie je een vrij gewone stelling – waar ik me niet in thuis voelde. Ik maakte me zorgen om het kwaliteitsoffer op c6, gevolgd door slaan op e5, en hoe zwart daarop moest reageren… ik had geen idee. Als ik 12…, Lf6 speel, komt 13. Pc5, kies ik in plaats daarvan voor 12…, f4, dan volgt 13. Lb6:, bc6: 14. Tc6: en 15. Pe5: – en ook hier leek de compensatie me belangrijker dan de kwaliteit.

Uiteindelijk koos ik voor 12…, e4. Inderdaad, 13. de4:?? faalt nu op Dd1:, gevolgd door 14…, Pa4:, maar na 13. Pe1 leek het me duidelijk beter voor wit.

Valt wel mee, zegt Komodo, maar dan moet je hier wel kiezen voor 13… Pd5! Laat wit slaan op e3, dan krijgt zwart tegenspel met Lg5, speelt hij daarentegen 14. Lc5, dan kan zwart de pion op e4 dekken met 14…, Pf6. Niets aan de hand.

Maar ik koos in de diagramstelling voor 13… Ld5, en dat was slecht. Dat bleek na het simpele 14. de4:. Plotseling zag ik dat het geplande 14…, fe4: faalt op 15. Lb6: cb6: 16. Pb6: – en dat haalde al het spelplezier uit de middag. Ik moest op e4 met de loper terugslaan, en daardoor kwam ook opeens 15. Db3+ in de stelling. Wit won gratis een pion op b6, zijn paard kwam via g2 naar f4 – en ik nam me voor om 1. c4 en 2. g3 nu echt eens thuis te bekijken.

En o ja: die fase tussen de 30ste en de 40ste zet, die fase waarin je echt gaat schaken, waarin de omstanders samendrommen om je bord en waarin het computeroordeel op en neer schiet als een beurskoers – die fase heb ik bij lange na niet gehaald.

Nabeschouwing
Moet ik dus serieus openingen gaan voorbereiden? Of kan ik me beter richten op de lange termijn: mijn Nikes uit de kast trekken en me vast warm lopen voor het volgende leven? Ikzelf denk dat het probleem niet zozeer zit in voorbereiding, maar gewoon in een gebrek aan probleemoplossend vermogen. Geen luiheid dus, maar domheid.

En dat biedt één groot voordeel: domheid wordt in de Divina Commedia niet bestraft. Wellust, gulzigheid, gierigheid – het is allemaal onvergeeflijk, maar een zet als 13… Ld5, daar kom je gewoon mee weg.

Een happy end dus voor mij. Maar of dat ook in het verschiet ligt voor LSG 2 – dat moet nog blijken. Persoonlijk denk ik niet dat een betere openingsvoorbereiding het verschil gaat maken. Denk jij dat wel, speel dan de partij na van Reinier, (met zwart kwam hij iets minder uit de opening, bereikte vervolgens groot voordeel en gaf het ten slotte allemaal weer weg) en doe mee aan de discussie hieronder.

 

Amstelveen 2          –          LSG 2                 

 

Jan Helsloot                    –             Raoul van Ketel                ½ – ½

Renzo Finkenflugel         –             Peter Passenier                1 – 0

Wim Moene                    –             Eric van ’t Hof                   ½ – ½

Bram ter Schegget          –             Reinier Feiner                   1 – 0

Esther de Kleuver            –             Remmelt Otten                0 – 1

Michel Hoetmer              –             Chris Roosendaal             0 – 1

Eric Roosendaal              –             Marcel de Jeu                   ½ – ½

Jeroen Schoonackers      –             Olivier Huizer                   1 – 0

 

 

 

6 reacties op “Amstelveen 2 – LSG 2: wat ging er mis?

  1. Op elk niveau is enige openingsvoorbereiding goed. Zie het als risico-reductie. Je maakt de fase waarin je een grote fout kunt maken kleiner. Het bewijs wordt elke dag door de wereldtop geleverd.
    Natuurlijk is het zo dat op een lager niveau in de fase na de opening ook veel fouten worden gemaakt. Het helpt dan ook om middenspel, eindspel en tactiek te bestuderen.
    Voor hen die geen van dat alles doet, zoals ik, geldt de regel: in principe zal je langzaam op de ratinglijst zaken. Door wel meer in de diverse aspecten tijd te steken kun je stabiliseren. Ook is het denkbaar dat je op gevorderde leeftijd nog progressie maakt door én te studeren én veel te schaken. (Soms kunnen ook rust en ruimte in je hoofd tijdelijk helpen).
    Kortom, het is wat mij betreft niet eens een kwestie van meningen. Schaken is een sport. Ik ken geen sport waar je gelijk blijft of beter wordt zonder er iets aan te doen: oefenen, trainen, voorbereiden, etc.
    Is het zo dat deze wedstrijd anders was gelopen als iedereen er minimaal 8 uur in gestoken had? Dat zou korte termijn denken zijn. Je gaat niet opeens een 100 meter sneller lopen als je 1x per jaar er 8 uur aan besteedt. Je moet elke week een minimaal aantal uur erin steken, dan heeft het effect. Als alle spelers vanaf nu elke week er 8 uur in gaan steken, dan weet ik zeker dat de prestaties beter zullen worden.

  2. Openingsvoorbereiding is voor mij een tweesnijdend zwaard. Enerzijds kan een goede openingsvoorbereiding leiden tot betere resultaten, maar anderzijds draagt een te grote fixatie op de opening het risico in zich dat het creatieve proces van het schaken wordt aangetast. Voor schakers die hun sportieve bevrediging uitsluitend putten uit de uitslagen van hun partijen speelt dit probleem niet. Maar ik heb al doende geleerd dat ik meer plezier aan de schaaksport beleef wanneer ik me niet al te zeer blind staar op het eindresultaat en al helemaal niet op welke opening er nu precies gespeeld zou kunnen worden. Ik heb ook geleerd dat ik echt kan genieten van een goed gespeelde partij, zelfs wanneer ik die partij heb verloren. Het omgekeerde heb ik ook meegemaakt, jaren geleden bij een KNSB-competitie-partij in Sas van Gent. Vooraf had ik in de database ontdekt dat een mogelijke tegenstander in een bepaalde opening steeds dezelfde fout maakte. Ik gokte erop dat ik deze tegenstander zou krijgen, en inderdaad: de opening kwam op het bord. Ik won door middel van de door mij tot in detail voorbereide variant. Op de lange terugreis naar huis voelde ik echter geen vreugde, maar vooral schaamte. Wat was nu precies mijn prestatie geweest? Vanaf die dag besloot ik om voortaan van een dergelijke voorbereiding af te zien. Natuurlijk bestudeer ik nog steeds de openingstheorie, maar ik houd me niet meer bezig met wie ik eventueel in een wedstrijd zou kunnen treffen en welke opening ik dan zou moeten spelen. Deze manier van denken, kan ik iedereen van harte aanbevelen. Misschien neemt het spelplezier dan (weer) toe.

    In dezelfde lijn hoorde ik vorig jaar het relaas van een oud-LSGer. Jarenlang had hij geprobeerd op een rating van 2100 te bereiken. Ondanks alle inzet, training en voorbereiding kwam hij echter niet hoger dan tot 2097. Dit frustreerde hem zo erg, dat hij besloot om maar helemaal niet meer niet te schaken.

  3. Ik heb bij mijn team dat dit jaar in de eerste klasse speelt teamgenoten die alleen nog een potje in de knsb spelen maw een hele zomer niet schaken ook bijna nooit aan openingen studie hebben gedaan en gewoon wel een elo van 2250 hebben. Jaloers makend is dit zeker maar gelukkig zijn er meer zaken dan openingsvoorbereiding belangrijk. Gelukkig ook maar anders zou schaken een oninteressant spel zijn. Wat kan mijn teamgenoot wel: uitstekend rekenen,weinig fouten maken onder druk dus tussen de 30e en 40e zet en gezonde dosis zelfvertrouwen.

  4. Een aspect dat veel met openingsvoorbereiding te maken heeft, is de bedenktijd. De beschikbare bedenktijd per partij is (helaas) in de laatste jaren teruggebracht naar het huidige, algemeen toegepaste, speeltempo van 40 zetten in 90 minuten, gevolgd door 30 minuten voor de rest van de partij, met een tijdsincrement van 30 seconden per zet.
    Dat betekent dat je in de opening geen tijd hebt om echt lang na te denken. Hoe beter je de openingstheorie kent, hoe sneller je die openingsfase doorkomt. Het nadeel is echter weer dat het “creatieve denkproces” niet echt op gang komt (bij mij dan) als je alleen maar uit het hoofd geleerde zetjes op het bord smijt. Tijdens en na de opening zal je je dan toch altijd ook echt moeten verdiepen in de kenmerken van de stelling. Praktisch is het handig om dat vooral te doen in de tijd van je tegenstander.
    In de hierboven genoemde partij tegen Moene speelde ik met opzet een opening die ik nog niet heel goed beheers. Nadat ik me het afgelopen jaar heb beziggehouden met London, wilde ik me nu weer richten op totaal andere systemen. Zo’n drastische wijziging van je repertoire is niet aan te raden wanneer voor jou de uitslag van de partij het belangrijkste is. Maar het is wel leuk als je het creatieve proces van het schaken wil stimuleren.
    Enfin, in de opening werd ik al vrij snel geconfronteerd met een voor mij onbekende zet. Mijn tegenstander schudde de zetjes met een sneltreinvaart uit de mouw, daarbij niet verbergende dat hij dit al honderden keren op het bord gehad moet hebben. Ik moest dus al vrij snel in de “denktank” en na een half uurtje vond ik een variant die, achteraf bezien, niet de allerbeste was maar wel tot een nog steeds speelbare stelling voerde. Er ontstond een gelijkwaardig middenspel, maar na verloop van tijd kreeg ik toch wel last van te weinig bedenktijd op de klok. Zetten 30 tot 40 moest ik daardoor bijna in snelschaaktempo spelen. Mijn tegenstander was onverbiddelijk en met een elegante combinatie snoepte hij me een pion af, juist voor de tijdcontrole.
    Hij had nu nog een uur op de klok om het karwei af te maken. Maar merkwaardigerwijs besteedde hij een groot deel van dat uur met het lachen en kletsen met zijn clubgenoten. Voor mij viel er echter helemaal niets te lachen, want ik wist dat ik totaal verloren stond. Ik kon alleen nog maar met mijn paard een beetje heen en weer hoppen over het bord, wachtend op de doodsklap. Maar die kwam dus niet. Voor mijn tegenstander was het een beetje sneu dat ik op zet 69 de arbiter kon roepen om wegens driemaal dezelfde stelling remise te claimen.
    Op deze partij kan ik al met al toch wel met enige tevredenheid terugkijken. Ik heb een belangrijke les geleerd in de opening: die fout zal ik van mijn leven nooit meer maken. Ook gaf het mij een prettig gevoel dat ik in de voor mij onverwachte openingssituatie toch een redelijk speelbare voortzetting vond. En tenslotte verschafte ook het fortuinlijk verkregen halve punt in een verloren eindspel mij eerlijk gezegd een merkwaardig soort van blijheid.
    Jammer was dat het team verloor met het kleinst mogelijke verschil. Op verschillende borden kregen we minder dan we eigenlijk “verdienden”. Zou de stand echter 3½ – 3½ zijn geweest toen ik nog bezig was met de laatste partij, dan zou ik die partij vermoedelijk wel verloren hebben. Ik neem aan dat mijn tegenstander zich in dat geval wel iets beter zou hebben geconcentreerd op de winstvoering.

  5. De les is, denk ik, dat je moet breken met eventuele partners en/of gezinnen en eventuele banen moet opzeggen om je op een passende manier op je KNSB-partijen te kunnen voorbereiden. Acht uur is natuurlijk voorbereiding voor watjes. Er zitten meerdere weken tussen die partijen.
    We weten wat ons te doen staat.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*